immer (Verb)

1

altijd (v)

jede, permanent, Zeit, allgemein, constantly during a certain period, or regularly at stated intervals, at all times, always
  • Ja, immer oder fast immer
  • Ja, altijd of bijna altijd
2

steeds (v)

jede, Zeit, constantly during a certain period, or regularly at stated intervals, always
  • immer das Meldeland
  • Steeds het land dat de mededeling doet
  • Immer das Meldeland.
  • Steeds het land dat de mededeling doet.
  • Immer einen Druckregler verwenden.
  • Gebruik steeds samen met een drukregelaar.
kontinuierlich
4

constant (o)

permanent
permanent, kontinuierlich
6
permanent

Satzbeispiele & Übersetzungen

Eine immer aktivere Zusammenarbeit
Steeds concretere samenwerking
Hindernisse gibt es immer.
Michelle Bachelet
Immer mehr Dienstleistungen
Steeds vaker kunnen sommige diensten

immer

1

ewig (o)

eeuwig
eeuwig