uniform

gleichmäßig
gleichmäßig
  • Die Mitglieder des EUCAP-Personals tragen ihre nationale Uniform oder Zivilkleidung mit einer unverwechselbaren EUCAP-Kennzeichnung.
  • Het personeel van de EUCAP draagt een nationaal uniform of burgerkleding met een duidelijk EUCAP-identificatieteken.
  • Uniform und Waffen
  • Uniform en wapens
  • Insbesondere Herr Bossi zerrte gewaltsam an der Uniform eines Inspektors und riss ihm seine Uniformjacke und -weste herunter.
  • In het bijzonder de heer Bossi heeft met geweld aan het uniform getrokken van een inspecteur, en diens jas daarbij gescheurd.

Satzbeispiele & Übersetzungen

Uniform Resource Identifier des externen Informationssystems.
Uniforme bronidentifier van het externe informatiesysteem.
Uniform Resource Identifier einer lokalen Systematik.
Uniforme bronidentifier van een plaatselijk classificatieschema.
Die abgestellten Beamten tragen bei der Wahrnehmung ihrer Aufgaben ihre eigene Uniform.
Bij de uitvoering van hun taken dragen uitgezonden functionarissen hun eigen uniform.

uniform (Adjektiv | Nomen)

gelijkmatig
2

uniform (a)

gelijkmatig
3
consistent, vorm
4

Uniform (n)

distinctive outfit as a means of identifying members of a group, kleding