tragen (Verb)

1

dragen (v)

allgemein, Kleidung, Bau, Arm, to transport by lifting, to produce or yield, to have on (clothes), to carry, to be equipped with
  • Schutzkleidung tragen
  • beschermende uitrusting dragen
  • Verantwortung tragen
  • verantwoordelijkheid dragen
  • Geeignete Handschuhe tragen.
  • Geschikte handschoenen dragen.
2

opbrengen (v)

Landwirtschaft
3
Kleidung
Bau
5

geven (v)

Landwirtschaft
6

uitstaan (v)

Geisteszustand
7

uithouden (v)

Geisteszustand
8

dulden (v)

Geisteszustand
9

verdragen (v)

Geisteszustand
10

steunen (v)

Bau

Satzbeispiele & Übersetzungen

ein Kennzeichen tragen,
voorzien zijn van een merkteken met
Geeignete Handschuhe tragen.
Geschikte handschoenen dragen
Geeignete Handschuhe tragen
Geschikte handschoenen dragen
Heben und Tragen
Tillen en dragen
Rettungswesten tragen
zwemvesten dragen
Waffen zu tragen;
het dragen van handwapens;
Rechnung tragen
zijn opgenomen
Rechnung zu tragen.
ontwikkeling van
Rechnung tragen.
Het Parlement
Rechnung tragen.
of om beroep in te stellen
Sorge tragen?
64 . , te handhaven?
Rechnung tragen;
in aanmerking te nemen;