Tag (Nomen)

1

dag (n)

guten Tag, Kalender, Periode, part of a day period which one spends at one’s job, school, etc., period between sunrise and sunset, period from midnight to the following midnight, rotational period of a planet
  • Tag
  • Dag van de maand
  • Tag
  • dag
  • Tag
  • Dag

Satzbeispiele & Übersetzungen

Tag
Overdag
Hierbei gilt ein angebrochener Tag als ganzer Tag;
Voor de toepassing hiervan wordt een gedeelte van een dag als volledige dag gerekend;
TAG
OVERDAG
Dieser Zustand wird von Tag zu Tag besorgniserregender.
Deze situatie wordt met de dag zorgwekkender.