Sie

1

jou (pronoun determiner)

object pronoun: the person being addressed, allgemein
2

jullie (pronoun determiner)

subject pronoun: the group being addressed, object pronoun: the group being addressed, allgemein
3

u (pronoun determiner)

subject pronoun: the person being addressed, subject pronoun: the group being addressed, object pronoun: the person being addressed, object pronoun: the group being addressed, allgemein
  • Dokumentieren Sie Ihre Risikobewertung und leiten Sie sie weiter.
  • Documenteer uw risicobeoordeling en stuur ze door.
  • Wie beurteilt sie sie?
  • Wat vindt de Commissie van deze uitspraken?
4

je

allgemein, subject pronoun: the person being addressed, object pronoun: the person being addressed, object pronoun: the group being addressed
5

jij (pronoun determiner)

subject pronoun: the person being addressed, object pronoun: the person being addressed, allgemein

Satzbeispiele & Übersetzungen

Sie schreiben sie nicht vor.
Ze zijn niet expliciet voorgeschreven.
Wie beurteilt sie sie?
Wat vindt zij daarvan?
Wie bewertet sie sie?
Wat vindt zij daarvan?
Wie beurteilt sie sie? 2.
Wat vindt de Commissie van dit voorstel? 2.
Wie bewertet sie sie? 2.
Wat vindt de Commissie daarvan? 2.
Wie gedenkt sie sie anzugehen?
Hoe is zij van plan deze tegemoet te treden?