selbst (Nomen)

1

zelf (n)

Reflexivpronomen - pl - betont - höflich, Reflexivpronomen - pl - betont, Reflexivpronomen - betont - weiblich, Reflexivpronomen - sing. - betont, Reflexivpronomen - betont - männlich, Reflexivpronomen - betont
  • selbst oder
  • zelf of
  • Erscheinen der Parteien selbst;
  • comparitie van de partijen zelf;
  • vom Antragsteller selbst
  • door de aanvrager zelf
2

ikzelf (o)

Reflexivpronomen - betont
Reflexivpronomen - betont
4

uzelf (o)

Reflexivpron. - Sing. - betont - höflich
  • Sie selbst
  • Uzelf
Reflexivpronomen - betont
Reflexivpronomen - betont
7

nog

intensivierendes Wort
8

zelfs (o)

intensivierendes Wort, implying extreme example, allgemein
9

jezelf (o)

Reflexivpronomen - sing. - betont

Satzbeispiele & Übersetzungen

selbst oder
rechtstreeks of
selbst geschaffener Firmenwert entfernt
Schrapping intern gegenereerde goodwill
die Quote selbst,
het toepasselijke contracyclische bufferpercentage;
1 Die Person selbst
1 De persoon zelf
Sich selbst finanzierende Agenturen
Agentschappen met eigen financiering
Sich selbst finanzierende Agenturen
Financieel autonome agentschappen
Sich selbst finanzierende Agenturen
Agentschappen die zichzelf financieren
Sich selbst finanzierende Agenturen
Agentschappen die zichzelf bedruipen
Sich selbst finanzierende Agenturen
Agentschappen met zelffinanciering
- als Zusatzstoff selbst,
- als toevoegingsmiddel zelf,
- entweder dem Datum selbst
- de datum zelf, of
sowie selbst als
Eenieder die
ihnen selbst und
alsook die
als er selbst
dan wel