Schale (Nomen)

1

schaal (n)

Ei, hard covering of an egg, covering of a nut, Krebstiere
2

pel (n)

Frucht
3

notedop (n)

Nuss
4

schil (n)

Kartoffel, Frucht
  • Essbare Schale
  • Met eetbare schil
  • raue Schale,
  • ruwe schil,
  • essbarer Schale
  • eetbare schil
5
Frucht, Kartoffel
6

eierschaal (n v)

hard covering of an egg, Ei
7

vel (n)

Frucht
8

dop (n)

Nuss
  • in der Schale
  • in de dop
  • ohne Schale
  • zonder dop
  • Pistazien in der Schale und ohne Schale,
  • pistaches, in de dop en zonder dop;

Satzbeispiele & Übersetzungen

Schale
Kom
- hellgelbe Schale;
- lichtgele schil;