roh (Adjektiv)

1

grof (a)

ungehobelt, Benehmen, lacking tact or taste
2

ruw (a)

ungehobelt, Substanz, lacking tact or taste, being in a natural state
  • Roh
  • Ruw
  • roh
  • Ruw
  • roh
  • ruw
Benehmen
4

ongekookt (a)

kulinarisch
5
kulinarisch
  • Fischereierzeugnisse, die roh oder fast roh verzehrt werden;
  • visserijproducten bestemd om rauw of vrijwel rauw te worden verbruikt;
  • Kalmarringe, roh
  • rauwe pijlinktvisringen
Substanz, being in a natural state
  • roh
  • onbewerkt
Substanz
8
kulinarisch
9

wreed (a)

Benehmen
10

bestiaal (a)

Benehmen

Satzbeispiele & Übersetzungen

Roh
Robuust
roh
ongebleekt
roh
ruwe
roh
onbehandeld
Wollfett, roh
Ruw wolvet
Wollfett, roh
ruw wolvet
Weinstein, roh
ruwe wijnsteen
Weinstein, roh
Ruwe wijnsteen
Lithiumhypochlorit, roh
Lithiumhypochloriet, ruw
Rohrzucker, roh
Ruwe rietsuiker
Roh-Teerbasen
Ruwe teerbasen;
Zimt, roh
Kaneel, niet bewerkt
Vanille, roh
Vanille, niet bewerkt
Kuhmilch, roh
Niet-behandelde melk van melkvee
Schafmilch, roh
Niet-behandelde melk van schapen
Ziegenmilch, roh
Niet-behandelde melk van geiten
Glycerin, roh
Ruwe glycerine
Glycerin, roh;
Ruwe glycerol;