objektiv (Adjektiv)

1

objectief (a)

persönlich, Urteil
  • Sie sollten objektiv belegbar sein.
  • Zij moeten op objectief bewijsmateriaal berusten.
  • objektiv sein;
  • objectief;
  • Diese Mindestkriterien seien daher als objektiv zu betrachten.
  • Deze minimumcriteria hadden derhalve een objectief karakter.
Benehmen
Benehmen, Urteil

Satzbeispiele & Übersetzungen

Zuvor objektiv und transparent aufgestellte Parameter
Vooraf vastgestelde objectieve en doorzichtige parameters
Zuvor objektiv und transparent festgelegte Parameter
Op objectieve en transparante wijze vooraf bepaalde parameters
sie sind objektiv und nicht diskriminierend; und
zij zijn objectief en niet discriminerend, en
objektiv sein,
objectief;
objektiv bezifferbarer
objectief kwantificeerbare
sollten objektiv und
moeten objectief zijn en