NL Niederländisch Wörterbuch 2751 bis 2800
- tegendeel
- tegenpool
- tegenoverstaand
- tegenoverliggend
- tegenover elkaar stellen
- tegenliggers
- tweerichtingsverkeer
- tegenwoordige tijd
- tegenstemmer
- tegenstander
- tegenstemster
- tegenstandster
- toneelassistent
- toebehoren aan
- thuishoren
- tegenwoordigheid van geest
- taankleurig
- tijdelijk werk
- treinspoor
- toezegging
- toepasselijk zijn
- tafereel
- tot de spreektaal behorend
- temperament