gewinnen (Verb)

1

winnen (v)

Naturerzeugnis, Konkurrenz, Preis, Kampf, Vertrauen, mineralisch, Wahl, interessieren, Wettkampf, eigen, acquire, intransitive: achieve by winning, transitive: achieve victory in
  • Wer wird gewinnen?
  • Wie zal gaan winnen?
Person
technisch
Person
technisch
6
erlangen, acquire, erwerben
Vertrauen, erlangen, erwerben
Preis, erwerben
erlangen

Satzbeispiele & Übersetzungen

Aufsuchen, Gewinnen oder Aufbereiten;
prospectie, winning of behandeling;
Zuordnung von Gewinnen und Verlusten
Toeschrijving van winsten en verliezen
Sein Zweck sei die Erwirtschaftung von Gewinnen.
De doelstelling van deze onderneming is het genereren van winst.
Einbehaltung von Gewinnen,
het inhouden van winst, en
Europa werde an historischer Bedeutung gewinnen.
Vandaag is een historische dag.