Woxikon / Wörterbuch / Deutsch Niederländisch / F / frisch

DE NL Deutsch Niederländisch Übersetzungen für frisch

frisch (Adjektiv)

1

fris (a)

neu, Luft, Wetter, Reinmachen, refreshing or cool, fresh
2

tamelijk koel (a)

Wetter
3

frisjes

Wetter
4

kil

Wetter
5

vers

Essen, fresh, neu, new or clean, of produce, not from storage
  • Ananas, frisch
  • Ananassen, vers
  • Tafeltrauben, frisch
  • Druiven voor tafelgebruik, vers
  • Tafeltrauben, frisch
  • Druiven, vers, voor tafelgebruik
6

nieuw

neu, new or clean
7

netjes

Reinmachen
8

schoon (a)

Reinmachen
9

koel (a)

Wetter

Satzbeispiele & Übersetzungen

Ananas, frisch
Verse ananassen
Tafeltrauben, frisch
Druiven voor tafelgebruik
Tafeltrauben, frisch
Verse druiven voor tafelgebruik
Erdbeeren, frisch
Aardbeien, vers
Erdbeeren, frisch
Verse aardbeien
Erdbeeren, frisch
aardbeien, vers
Orangen, frisch
Sinaasappelen, vers
Kartoffeln, frisch
Verse aardappelen
Wassermelonen, frisch
Watermeloenen, vers
Wassermelonen, frisch
verse watermeloenen
Himbeeren, frisch
Frambozen, vers
Clementinen, frisch
Clementines, vers
Mehlbananen, frisch
Plantains, vers
Quitten, frisch
Kweeperen, vers
frisch
Vers
frisch
druiven
frisch
vers
Hagebutten, frisch
Rozenbottels, vers
frisch,
vers,
Bohnen, frisch
Bonen, groen
Erbsen, frisch
Erwten, groen
Frisch
Vers
- frisch,
- vers,