Fleisch (Nomen)

1

vlees (n)

antiquiert, Anatomie, Körper, Tier, kulinarisch, animal tissue as food, body tissue
  • Fleisch
  • Vlees
  • Fleisch
  • vlees
  • Frisches Fleisch
  • Vers vlees

Satzbeispiele & Übersetzungen

Fleisch- erzeugnisse
Vleesproducten
Fleisch
Vleesinrichtingen
FRISCHES FLEISCH
VERS VLEES
FLEISCH
VLEES
frisches Fleisch,
vers vlees;
Rotes Fleisch
Rood vlees
Fleisch, anders zubereitet oder haltbar gemacht, Fleisch und Schlachtnebenerzeugnisse von Rindern enthaltend, nicht gegart; Mischungen aus gegartem Fleisch oder gegarten Schlachtnebenerzeugnissen und nicht gegartem Fleisch oder nicht gegarten Schlachtnebenerzeugnissen
Andere bereidingen en conserven, bevattende vlees of slachtafvallen van runderen, niet gekookt en niet gebakken; mengsels van gekookt of gebakken vlees of gekookte of gebakken slachtafvallen met niet-gekookt of niet-gebakken vlees of niet-gekookte of niet-gebakken slachtafvallen
Verschiedenes Fleisch
Divers vlees
Verarbeitetes Fleisch
Producten van vlees of van vlees van gevogelte
Verarbeitetes Fleisch
Verwerkt vlees
I. Fleisch
I. Vlees