besuchen (Verb | Nomen)

1

bezoeken (v)

Person, Platz, to pay a social visit, to go and meet (someone)
  • Sie besuchen die Organisation vor Ort.
  • Bezoeken van de organisatie of vestiging.
Laden
Person
4

opzoeken (n)

to go and meet (someone), Person
Person
Laden

Satzbeispiele & Übersetzungen

Sie haben auch Anspruch darauf, eine Schule zu besuchen.
Ook heeft u het recht om naar school te gaan.
Weltweit besuchen 113 Millionen Kinder keine Schule.
Wereldwijd gaan 113 miljoen kinderen niet naar school.
20080908TIP36526 Das Europaparlament besuchen
20080908TIP36526 Bezoek aan het Parlement
Viele Lobbyisten und andere Vertreter besuchen auch das Parlament.
Naast deze bezoekers is er een constante stroom van lobbyisten en andere vertegenwoordigers naar het Europees Parlement.
Besuchen Sie das EU-Parlament!
Bezoek het Europees Parlement!