Aufgabe (Nomen)

1

taak (n v)

piece of work done as part of one’s duties, allgemein, Tätigkeit
  • Aufgabe
  • Taak
  • AUFGABE
  • TAAK
  • Aufgabe 1.1
  • Taak 1.1
2
Evakuieren
3

evacuatie (n)

Evakuieren
4

leerstof (n)

Schulen - Universitäten
5

les (n)

Schulen - Universitäten
6

plicht (n)

Tätigkeit
Schulen - Universitäten, Tätigkeit
  • Aufgabe
  • Opdracht
  • Allgemeine Aufgabe
  • Algemene opdracht
8

job (n)

allgemein

Satzbeispiele & Übersetzungen

Aufgabe
Taakomschrijving
Aufgabe
Mandaat
Aufgabe
Afstand van goederen
Aufgabe von Quoten
Afstanddoening van quotum
Aufgabe der EIB
Rol van de EIB
Aufgabe der Experten
De rol van de deskundigen
Aufgabe der GSMC
Rol van het GSMC
Aufgabe 1.3
Taak 1.3
Aufgabe 1.2
Taak 1.2
Aufgabe 1.4
Taak 1.4
Aufgabe 1.5
Taak 1.5
Aufgabe der Navigationsradaranlage
Doel van de navigatieradarinstallatie
Aufgabe des Wendeanzeigers
Doel van de bochtaanwijzer
Aufgabe der Eisenbahnen
Rol van de spoorwegen
Aufgabe von Waren
Afstand van goederen
Aufgabe der Regulierungsstellen
De rol van de regulatoren
Aufgabe der EU
De taak van de EU
Seine Aufgabe besteht
De doelstellingen zijn
Aufgabe der Agentur
Taak van het ECA
Aufgabe jeder
overdragen aan