bewegen (Verb)

1

bewegen (v)

psychisch, Bewegung
2
Gefühle
beeinflussen
4

ontroeren (v)

to move to emotion, Gefühle
5

verzetten (v)

Bewegung
6
Bewegung
  • Bewegen des Stuhls beim Sitzen
  • Vastnemen van de stoel tijdens het verplaatsen aan de achterzijde
7
allgemein
beeinflussen

Satzbeispiele & Übersetzungen

- Kampagnen und Veranstaltungen zu organisieren, die zum Handeln bewegen;
- campagnes en evenementen organiseren die aanzetten tot actie;
Ohne dieses Vertrauen werden sie sich nicht bewegen.
Als ze daar niet van overtuigd raken zullen ze geen stap in elkaars richting doen.
Wohin bewegen sich die Beziehungen mit Russland?
De toekomstige betrekkingen met Rusland in kaart gebracht
Musik kann viel bewegen, aber das reicht nicht.
Muziek kan heel veel dingen voor elkaar krijgen, maar alleen is het is niet voldoende.

bewegen (Verb)

1

ergreifen (v)

gevoelens
2
gevoelens
3

bewegen (v)

beweging
teen