binden (Verb)

1

verbinden (v)

Versprechen
2
verbinden
3

vastknopen (n v)

to attach or fasten with string, Tau
4

knopen (n v)

to attach or fasten with string, Tau
5
verbinden, Tau
6

binden (n v)

''transitive'' to tie or fasten tightly together, with a cord, band, ligature, chain, etc., verbinden, to attach or fasten with string, Versprechen, Tau, Flüssigkeit
  • Diese Stoffe binden Schwefeldioxid und verringern dessen konservierende Wirkung.
  • Deze stoffen binden zwaveldioxide en verminderen de conserverende werking van zwaveldioxide.
  • Diese Stoffe binden Schwefeldioxid und verringern dessen konservierende Wirkung.
  • Deze stoffen binden zwaveldioxide en verminderen de conserverende werking ervan.
  • Diese Schlussfolgerungen binden weder den Direktor noch den Bediensteten.
  • Deze conclusies zijn noch voor de directeur, noch voor de functionaris bindend.
7

dik maken (v)

Flüssigkeit

Satzbeispiele & Übersetzungen

hygienische Binden
maandverbanden
Binden von Druckerzeugnissen und damit verbundene Dienstleistungen
Binderijen en aanverwante diensten
Sie kann dazu beitragen, Kunden zu binden und neue Kunden zu gewinnen.
Het kan helpen om bestaande klanten te behouden en nieuwe opdrachten te verwerven.
Diese binden die entsprechenden Kassen dann langfristig an das Unternehmen.
Daarmee worden deze verzekeraars dan voor lange tijd aan de farmaceutische onderneming gebonden.

binden (Verb)

1

abbinden (v)

vloeistof
2

binden (n v)

''transitive'' to tie or fasten tightly together, with a cord, band, ligature, chain, etc., belofte, bijeenbinden, koord, to attach or fasten with string, vloeistof
3

einbinden (v)

boeken
4

verbinden (n v)

''transitive'' connect, bijeenbinden, familie